Deze keer is het ongeneeslijk. Hij had al twee keer eerder kanker. Telkens lukte het om er bovenop te komen. Twintig jaar geleden begon het, tien jaar later kwam het weer, en nu nog een keer. Deze keer is er geen redden meer aan.
Wat kan ik doen? Wat kan ik zeggen? Ik hoef niet zoveel te zeggen. Hij mag zijn verhaal doen en ik luister. Tegen mij kan hij vrijuit praten. Bij andere mensen lukt het niet zo goed. Voor vrienden en buren is het moeilijk om aan te horen. Ze gaan er liever met een boog omheen, of komen al snel met hun eigen verhalen. Voor mensen dichtbij is het ook niet gemakkelijk. Als je aan je kinderen laat weten dat je het er moeilijk mee hebt, gaan die zich alleen maar meer zorgen maken. Nee, als de kinderen langskomen, dan is het fijn als er wat gezelligheid is.
Ik spreek met hem als geestelijk verzorger namens het Centrum voor Levensvragen. Dat klinkt gewichtig, maar eigenlijk is het heel eenvoudig. Ik ben er en ik luister. Ik geef ruimte om te praten en te huilen.
In een volgend gesprek gaan we er nog wat dieper op in, op de vragen naar het waarom en hoe het verder moet. Nu hoeft dat niet. Het blijft bijzonder om mee te maken, hoeveel zo’n eerste ontmoeting al kan helpen. Een goed gesprek kan helend zijn, ook als de ziekte ongeneeslijk is.